Franquin

Biografie

André Franquin (geboren op 3 januari 1924 te Etterbeek) tekent al van jongs af aan. Na zich een beetje verveeld te hebben op Saint-Luc in Saint-Gilles, wordt hij, in 1944, leerlingtekenaar bij het CBA, dat maar kort heeft bestaan . Daar werkt hij met Eddy Paape, een veteraan van de studio, de jonge Morris en, kort daarna, debutant Peyo. Morris levert cartoons aan MOUSTIQUE, en sleept zijn makker mee naar Dupuis waar Jijé hem onder zijn hoede neemt en hun voorstelt aan zijn andere leerling, Will. Deze vrolijke groep, die logeert bij de familie Gillain (Jijé) in Waterloo, zal "de bende van vier" worden.

De vader van Jan Kordaat stelt hem voor het personage Robbedoes over te nemen, wat hij doet met "De tank", een compleet verhaal dat verschijnt in "Robbedoes Almanak 1947". En daarna volgt een lopend verhaal: "Robbedoes en het geprefabriceerde huis", dat Franquin na plaat zes overneemt. Daarnaast vervaardigt hij talrijke illustraties voor het blad ROBBEDOES en het padvindersblad PLEIN-JEU, evenals cartoons voor LE MOUSTIQUE en omslagen voor LES BONNES SOIRÉES.

Van 1948 tot 1949 trekt hij samen met Jijé en Morris naar de Verenigde Staten en Mexico, maar heimwee naar zijn geboortestad Brussel en zijn verloofde brengt hem ertoe de rondreis in te korten en eerder terug te komen naar Europa dan zijn kameraden.

Tien jaar lang zal hij zich nu voornamelijk wijden aan de reeks "Robbedoes en Kwabbernoot" en het blad: afgeronde verhalen, covertekeningen, uiteenlopende illustraties. Het universum van de kleine piccolo ondergaat een wonderbaarlijke verrijking met weergaloze personages: de graaf Van Rommelgem, de ongelooflijke Marsupilami (1952), de journaliste IJzerlijm, de geduchte Wiebeling en Zwendel, etc. Incidentele medewerkers verlenen soms hand- en spandiensten: de scenaristen Henri Gillain ("Er is een tovenaar in Rommelgem") en Maurice Rosy ("De dictator en de paddestoel"), Greg voor de "Zwendels", de decortekenaar Will ("Het masker der stilte"). Maar het geheel wordt volledig gedomineerd door het talent van deze geniale perfectionist.

Een kortdurend meningsverschil met de uitgever brengt hem ertoe tegelijkertijd een gagsserie te starten in KUIFJE in 1955 ("Ton en Tinneke"). De situatie klaart niettemin snel op en vanaf 1959 laat hij deze reeks aan anderen over.

Het enthousiaste onthaal voor alles wat zijn pen en penseel produceren, dwingt deze man die geen nee kan zeggen tot een slopend werkritme. In 1957 heeft hij een proefballonnetje opgelaten met een "werkloze held", de onsterfelijke "Guust Flater", die hij samen met Yvan Delporte bedacht om de redactionele pagina's te verlevendigen. Het succes is zo groot dat de flatermaker van de redactie al snel aan het echte stripverhaal moet beginnen en Franquin is nu verplicht verschillende platen per week te maken. Want er kan geen sprake van zijn het ritme van "Robbedoes" terug te schroeven en een Franse krant, LE PARISIEN LIBÉRÉ, eist drie avonturen van dit personage voor een exclusieve voorpublicatie. Er wordt een klein Franquin-atelier geïmproviseerd om aan de vraag te voldoen. Terwijl Jidéhem hem assisteert met Guust en Roba meewerkt aan de afleveringen voor LE PARISIEN, voorzien Greg en Marcel Denis hem van scenario's en ideeën.

Franquin, die worstelt om weer gezond te worden nadat zijn weerstand door alle vermoeidheid danig is afgenomen, ziet zich gedwongen een van zijn recentste creaties, "Roeltje", op te geven. Een depressie noopt hem ertoe een van zijn geweldigste verhalen, "QRN op Bretzelburg", te onderbreken, maar hij maakt er een erezaak van ondanks alles door te gaan met "Guust Flater".

Robbedoes drukt zwaar op hem en na een laatste staaltje van schitterende parodie, "Hommeles in Rommelgem", waarin hij zich probeert te bevrijden van de druk van de traditionele helden en de klassieke verhalen, geeft hij het estafettestokje in 1968 door aan Fournier.

Hij richt zich nu geheel op de éénpaginagrappen met Guust en begint, in 1972, met het tekenen van zijn eerste (verrukkelijke) monsters voor de omslagen van ROBBEDOES. Deze verbluffende schepsels worden voor een deel bijeengebracht in het album "Zwartkijken" (Arboris) en ook gebruikt voor ansichtkaarten bij Éditions Dalix.

Hij schept zijn eerste "Idées noires" (Zwartkijken) in LE TROMBONE ILLUSTRÉ, de bijlage die Yvan Delporte in 1977 maakte voor ROBBEDOES, en gaat ermee door in het maandblad FLUIDE GLACIAL.

Franquin wordt ouder, zijn productie loopt terug en "Guust Flater" zal, tot verdriet van zijn miljoenen bewonderaars, niet de duizend gags halen.

In 1987 lanceert Marsu Productions de "Marsupilami" in lange, op zichzelf staande avonturen en vertrouwt het tekenen ervan toe aan Batem, onder supervisie van Franquin aan het begin van de reeks. Het scenario berust in handen van achtereenvolgens Greg, Yann, Fauche en Adam.

Twee jaar later schetst Franquin in een stijl die geheel verlost is van de strenge beperkingen van het beeldverhaal, een overvloed van kleine personages, "Les Tifous", die een hoofdrol spelen in tekenfilms voor de tv van de studio's ODEC/Kid Cartoons, op scenario's van Delporte, Xavier Fauche en Jean Léturgie.

Franquin heeft ons op 5 januari 1997 verlaten, kort voor de chronologische, vernieuwde uitgave van "Guust Flater" in zeventien delen bij Uitgeverij Dupuis het licht zag, waar nog twee extra delen bij komen, samengesteld door Marsu Productions, met de vergeten of terzijde geschoven tekeningen van de auteur.

Franquin heeft overigens nog, samen met Delporte, verschillende afleveringen geschreven voor de "Isabel"-reeks, geïllustreerd door Will, en voor "Geharrewar tussen Pieter Pook en Molleke", in beeld gebracht door Frédéric Jannin.

Hergé vond zichzelf een erbarmelijk tekenaar in vergelijking met deze grote kunstenaar, die zijn stempel heeft gedrukt op het blad ROBBEDOES en op wat men de "School van Marcinelle" is gaan noemen. Zijn expressieve, mettertijd steeds nerveuzer wordende stijl, heeft leven, humor en dynamiek verleend aan de "klare lijn".